Toespraak Hoes 2021

Toespraak Onno, 11 november 2021

Herdenkingstoespraak Hollandia Kattenburg, Onno Hoes, bestuurslid Nationaal Comité 4 en 5 mei, 11 november 2021

Geachte nabestaanden, geachte aanwezigen, beste leerlingen van de IJpleinschool, 

Deze week is overal in Europa, ook hier in Amsterdam, de Kristallnacht herdacht. Tijdens die verschrikkelijke nacht van 9 op 10 november 1938 -afgelopen dinsdag precies 83 jaar geleden –  werden door heel Duitsland huizen, bedrijven en winkels van Joden aangevallen, de ruiten ingegooid, Joodse gebedshuizen met de grond gelijk gemaakt en honderden onschuldige Joden zo maar, vaak gewoon op straat, vermoord. Sinds die nacht, of liever gezegd week, want de wreedheden hielden een week aan, werd duidelijk wat de nazi’s van plan waren. Vernietiging van alle Joodse huizen en hun bedrijven en winkels, vernietiging van alle synagogen, begraafplaatsen en ziekenhuizen – en uiteindelijk, vernietiging van miljoenen mensen. Niet om wat ze vonden maar om wie ze waren. 

En dat allemaal in een ontwikkeld land, ons buurland, dat vijf jaar daarvoor nog een democratisch land was, met een functionerende rechtsstaat waarin alle burgers voor de wet gelijk waren en door de wet werden beschermd. Het toont maar weer eens aan hoe kwetsbaar en kostbaar onze democratische rechtsstaat is. En hoe belangrijk het is, dat we er goed voor zorgen, er niet nonchalant mee omgaan. Dat we de democratie en de rechtstaat verdedigen en onderhouden. Dat we laten zien dat we er trots op zijn. En dat we alert zijn op elke poging om haar te ondergraven en aan te tasten.

Tot 1969 stond op de plek waar wij nu staan de fabriek van Hollandia – Kattenburg. In deze enorme textielfabriek werden voor de oorlog vooral regenjassen gemaakt. De regenjassen van Kattenburg waren razend populair omdat ze ook op de stiknaden waterdicht waren doordat er – heel slim –  een reepje rubber overheen werd geplakt. Onder leiding van directeur Jacques Kattenburg, de grootvader van Monica, groeide de fabriek uit tot een succesvol bedrijf waar zelfs de toenmalige koningin Wilhelmina op werkbezoek kwam. 

Net als Monica’s grootvader, had ook mijn grootvader een textielbedrijf. De firma De Winter in Den Bosch en de NV textielfabrieken Kan in Oldenzaal van zijn schoonfamilie. Ik weet niet of de koningin daar ooit op bezoek is geweest, maar wat ik wel weet is dat ook onze Joodse textielfamilie tijdens de oorlog moest onderduiken, net als Monica’s vader Hans. Mijn moeder Emma de Winter zat in haar eentje op verschillende plekken door heel het land ondergedoken. Daarom heeft zij de oorlog gelukkig overleefd. Bij ons thuis werd nauwelijks over de oorlog gesproken. Mijn moeder heeft wel meegewerkt aan het Shoah-project van de bekende filmregisseur Steven Spielberg, waarin ze over haar ervaringen in de Tweede Wereldoorlog heeft verteld en waardoor ik net als Monica gelukkig wel meer te weten ben gekomen over de lotgevallen van mijn familie tijdens de oorlog. 

Nog geen jaar na die verschrikkelijke Kristallnacht was nazi-Duitsland Polen binnengevallen, waarmee de Tweede Wereldoorlog begon. Negen maanden later was ook Nederland aan de beurt, waarna vrij snel ook hier anti-Joodse maatregelen werden ingevoerd, steeds meer en steeds strenger. Wij Joden mochten niet meer naar het park of naar het zwembad en moesten naar aparte scholen. We mochten niet meer met de trein, de bus of de tram. We werden uitgesloten, vervolgd en uiteindelijk vermoord. Onze voorouders werden buitengesloten van de samenleving waarvan zij tot dan gewaardeerd onderdeel van dachten te zijn.

Zo kwam het dat ook de regenkledingfabriek van Kattenburg op 11 november 1942 door de Duitsers werd omsingeld waarna alle Joodse werknemers werden gearresteerd. Vervolgens werden ook de familieleden van de werknemers van huis gehaald. In totaal hebben de nazi’s 826 mannen, vrouwen en kinderen die direct of indirect verbonden waren aan de textielfabriek op transport gezet. Via het doorgangskamp Westerbork kwamen zij terecht in Duitse concentratiekampen. Ik heb brieven gelezen van familieleden die daar voor korte of langere tijd gezeten hebben. Sommige passages waren hoopvol, in andere passages hoor je de passiviteit, de uitgeblustheid en de naderende vernietiging al doorklinken. Geen van de vrouwen en kinderen heeft het overleefd. Slechts negen mannen keerden terug. Een ongelofelijk aantal onschuldige burgers werd zo in koelen bloede vermoord. Ongeveer net zoveel als bij het bekende bombardement op Rotterdam om het leven kwam. Dit illustreert voor mij  nog maar eens de omvang van de enorme ramp die zich hier op deze plek heeft voltrokken. In stilte, niet met bommen uit een vliegtuig maar net zo dodelijk. Daarom is het zo belangrijk dat wij ook hier ieder jaar staan en net als bij het bombardement op Rotterdam nooit vergeten wat voor ramp zich ook hier heeft voltrokken. 

Vandaag herdenken wij de weggevoerde en vermoorde medewerkers van Hollandia Kattenburg en hun families. En met hen, denk ik ook aan al die andere Joodse ondernemers en werknemers die door de bezetter hun bezittingen en hun levens zijn ontnomen, hier in Amsterdam en in de rest van Europa.

Het is te danken aan mensen als Monica dat het verhaal van deze grootste bedrijfsrazzia in de Nederlandse geschiedenis niet in de vergetelheid raakt en verteld blijft worden. Deze herdenking, de aandacht die ervoor is op de scholen hier in de buurt dragen daar aan bij, maar ook de documentaires die over deze geschiedenis zijn gemaakt en de vorig jaar verschenen Bosatlas van de Tweede Wereldoorlog die door het Nationaal Comité in samenwerking met andere partijen op bijna alle middelbare scholen in Nederland is verspreid en waarin twee pagina’s zijn opgenomen over Hollandia Kattenburg en het transport van de 826 medewerkers en hun gezinsleden naar Auschwitz. 

In de atlas, die bij heel veel leerlingen door heel Nederland door de handen zal gaan, is precies beschreven hoe het Kattenburgtransport op 30 november 1942 vertrekt vanuit kamp Westerbork en op 2 december aankomt in Auschwitz. Een onbekende heeft in unieke, bewaard gebleven brieven de route van de trein beschreven en de omstandigheden waarin zij de reis moesten maken: 

“30 november 1942, tien voor twaalf (in de ochtend), vertrek uit Hooghalen” (bij Westerbork);

“Zes uur: Aankomst in Bremen. Nog geen eten of drinken gehad.”

“Kwart over acht: Aankomst Soltau, coupés zijn niet verlicht.”

“Kwart over één ‘s -nachts, vliegtuiggeronk. Donker, coupé niet warm. Nog geen eten.”

“’’s Morgens acht uur. Trein stopt in Kohlfurt. Ons eerste eten, driekwart brood per persoon.”

“Één uur ’s middags, we stoppen in Königszelt, water op het perron kunnen halen. Men zegt dat we om vier uur op plaats van bestemming komen.”

“Kwart over drie, we schrijven een kaart naar huis die de politie hopelijk zal opsturen.”

De schrijver van de brieven behoudt tot de laatste brief optimisme en eindigt met goedbedoelde adviezen, niet wetende dat bijna alle passagiers kort daarop na aankomst in Auschwitz worden vergast. Geen van de vrouwen en kinderen heeft het overleefd. Slechts negen mannen keerden terug. We zijn het aan hen verplicht om dit verhaal te blijven vertellen en door te geven aan nieuwe generaties. Zodat de verschrikkingen van toen – onderdrukking, terreur, systematische schending van mensenrechten, uitsluiting en vervolging en moord op onschuldige burgers alleen om wie zij waren, om wie wij zijn  – nooit meer kunnen gebeuren.