Toespraak Eickhoff, 11 november 2022
Herdenkingstoespraak Hollandia Kattenburg, Martijn Eickhoff, directeur NIOD, 11 november 2022
Dames en heren, meisjes en jongen, in het bijzonder de leerlingen van groep 8 de IJpleinschool
Het is een grote eer om hier te zijn met jullie.
Ieder jaar, op deze dag, vertelt een genodigde wat hier, op het voormalige terrein van de fabriek Hollandia Kattenburg op woensdag 11 november 1942, nu dus precies 80 jaar geleden, tijdens de Duitse bezetting van Nederland is gebeurd. Ieder doet dat in zijn eigen bewoordingen, maar de kern van het verhaal is altijd hetzelfde.
De uitgesproken woorden, en nu dus ook mijn woorden, leiden ons terug naar een gebeurtenis die om 4 uur ’s middags begon.
Overvalwagens van de zogenoemde Grüne Polizei – daarbij geholpen door Nederlandse agenten – omsingelden toen de fabriek Hollandia Kattenburg en sloten alle in- en uitgangen af. In de fabriek werd het werk stil gelegd, terwijl niemand het terrein op of af mocht. Persoonsbewijzen werden gecontroleerd en zo werden Joden en niet-Joden van elkaar gescheiden. De niet-Joodse werknemers, werden bijeengebracht in de kantine en moesten stil blijven. Hun Joodse collega’s, dat waren er in totaal 367, werden in de overvalwagens geladen. Daarna werden zij – samen met hun familieleden die van hun huisadres waren opgehaald – via kamp Westerbork op transport gesteld naar tussenstation Cosel en Auschwitz.
Uiteindelijk werden zo 826 mannen, vrouwen en kinderen opgepakt en weggevoerd. Slechts 8 mannen hebben de razzia uiteindelijk overleefd.
Oud-Kattenburgers en hun familie die deze razzia meemaakten duidden deze doorgaans aan als ‘de ramp’. Terecht natuurlijk. Het was een enorme gebeurtenis, die relatief onverwachts, het leven van mensen totaal verstoorde en immens vreselijke gevolgen had. Als je de verslagen leest, grijpt de wrede behandeling van de Joden je naar de keel. Er werd geslagen, men werd vernederd en getreiterd, en dat was nog maar het begin.
De facto, ik zeg het toch maar even hard op, was wat er gebeurde totaal zinloos. Antisemitisme is een leer van Jodenhaat zonder enige kern van waarheid, irreëel en barbaars: anders gezegd: er is geen aanleiding voor en er wordt niets mee bereikt. We moeten het te allen tijde bestrijden.
De groep Joden die werkzaam was in de Hollandia Kattenburg fabriek, wist natuurlijk van de op antisemitisme gebaseerde Jodenvervolging die zich in het door Duitsland bezette Nederland voltrok. Maar ze voelden zich als fabrieksarbeiders relatief veilig.
Want de fabriek, beroemd vanwege de waterdichte regenkleding had, na het begin van de bezetting, het bevel gekregen om onder andere uniformen voor de Wehrmacht te produceren. Het personeel bestond toen voor ongeveer 50% uit Joden. Door de bijdrage die werd geleverd aan de Duitse oorlogsindustrie, waren deze Joodse werknemers vrijgesteld van deportatie, zo leek het tenminste.
Het was uiteindelijk een interne machtsstrijd bij de Duitsers, aangedreven door antisemitisme en geldingsdrang, die aan deze situatie een einde maakte.
Er was een bepaalde groep Duitsers die verantwoordelijk was voor de oorlogsindustrie en die de status quo waarbij Joden een bijdrage leverden aan de materiele ondersteuning van de Duitse oorlogsinspanning probeerde te handhaven, terwijl de SS juist het aantal Jodentransporten uit Nederland wilde opvoeren.
Er werd daarom verzonnen dat er een communistische verzetsgroep in de fabriek actief was, waardoor de uitzonderingspositie kon worden opgeheven en er extra straf kon worden uitgedeeld. Het leeuwendeel van de van verzet verdachte Joden kwam terecht in de gevangenis van Scheveningen en daarna in de strafbarak van Westerbork. Een kleine groep werd begin 1943 geëxecuteerd. Ze werden zo meervoudig gecriminaliseerd maar waren – ik blijf het herhalen – totaal onschuldig.
Op dit moment, op deze plek gezamenlijk terugdenken aan de mensen wier vreedzame leven op zo wrede wijze werd verstoord, is belangrijk en betekenisvol.
De mensen die in de Hollandia Kattenburg fabriek werkten, en vervolgens werden gedeporteerd en later vermoord, vormden een maatschappij op zichzelf en waren mensen zoals u en ik. Er waren, zo stel ik me voor, zoals in iedere gemeenschap, verliefdheden, roddels en ruzies, uiteenlopende politieke en religieuzes gezindtes. Men was collega, maar misschien ook bevriend en er waren familiebanden. Men zal lief en leed hebben gedeeld, er is gefeest, gezongen, gelachen en gerouwd, men heeft ambities gehad, plannen gemaakt, teleurstellingen verwerkt. Men las boeken, had vrijetijdsbestedingen, had vrienden en familie buiten de fabriek, was ziek en werd beter.
Met het steeds nauwer worden van het Duitse vervolgingsnet zal men elkaar meer hebben opgezocht en de steeds uitzichtlozer situatie hebben besproken, men zal heimwee hebben gehad naar vroeger tijden, maar ook de moed erin hebben gehouden. ‘Flink zijn’, zoals men destijds vaak zei.
Wat de Joodse gemeenschap van Hollandia Kattenburg is overkomen, staat symbool voor de geschiedenis van de Joden in Nederland tijdens de Duitse bezetting. Op basis van een antisemitisch waanbeeld werden zij ontrecht, geïsoleerd, bestolen, gedeporteerd, uitgehongerd, mishandeld en vermoord.
Al direct in 1946 werd er bij de fabriek een plaquette aangebracht, met de tekst “Aan hen die gingen – 11 november 1942”.
Het is een wat verbloemende tekst, typisch voor de eerste jaren na de oorlog. Over de achterblijvers, die het monument oprichtten, en hun verdriet is weinig bekend. De Jodenvervolging had overal in Nederland open en bloot plaats gevonden, en zo weten we uit historisch onderzoek, een diepe impact gehad. Gevoelens van bedroefdheid, pijn en gemis, schuldgevoel, ongemak en afschuw, ontkenning, sprakeloosheid en verbijstering, zo ook haat jegens de Duitsers en hun handlangers, hebben elkaar daarbij afgewisseld. Maar helaas bestond er onder de in Nederland achtergeblevenen ook onverschilligheid en was er antisemitisme.
Het Boek der Tranen met de foto’s van de slachtoffers, dat vandaag in De Valk ligt en digitaal doorbladerbaar is, beschouw ik als het hart van deze herdenking. Het boek zal een plaats krijgen in de volgend jaar te openen permanente expositie van het Nationaal Holocaust Museum hier in Amsterdam, maar zal, zo is mij verteld, ook in de toekomst bij herdenkingen hier te zien zijn. Het boek is gemaakt door de achterblijvers en geeft de mensen die uit het leven zijn gesleurd, hun Joodse collega’s van toen, een gezicht. Ik vind het een intens ontroerend en belangrijk ritueel, dat de aanwezigen bij deze herdenking de gezichten van de slachtoffers aanschouwen.
1942 ligt nu 80 jaar achter ons en antisemitisme bestaat nog. We zullen alles in ons vermogen moeten doen om het te bestrijden. Het Boek der Tranen helpt ons daarbij. Het roept ons op om het verschrikkelijke en zinloze leed van de Joodse medewerkers van Hollandia Kattenburg, voor zover we dat kunnen bevatten, nooit te vergeten en, om alle vormen van antisemitisme, ook de eerste schijnbaar onschuldige stappen, onmiddellijk een halt toe te roepen.