Toespraak Emile Schrijver, directeur Joods Cultureel Kwartier, 11 november 2017
Er zijn in Nederland heel veel plaatsen waar de vervolging en de vernietiging van de Nederlandse joden tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt herdacht, en er zijn nog veel meer plaatsen waar andere historische feiten die met die oorlog te maken hebben worden herdacht. Maar er zijn maar weinig plekken, in Amsterdam en in Nederland, die zo’n indrukwekkend verhaal vertellen als Hollandia Kattenburg. Dat is het verhaal dat u allen kent en dat we hier vandaag herdenken.
Ik kom de laatste twee jaar vaak op dit soort bijeenkomsten en spreek er ook met enige regelmaat, en ik luister dan aandachtig naar alle sprekers. En wat hoor je dan? Je hoort vooral veel hoogwaardigheidsbekleders die door professionals geschreven toespraken houden waarin bijna altijd de geschiedenis van één of twee mensen centraal staat. Dat is een krachtige vorm, want dat soort verhalen brengt dat onvoorstelbare getal van zes miljoen vermoorde joden terug tot een voor gewone mensen beter te begrijpen dimensie. Ik heb die vorm zelf ook wel eens gekozen, toen ik voor het eerst in de Hollandsche Schouwburg moest spreken, vorig jaar op 4 mei. Ik heb daar toen gesproken over een indringende brief die mijn grootvader schreef, vanuit Indië, op 1 oktober 1945, kort na de oorlog, aan zijn moeder. Hij had zelf in verschillende Japanse concentratiekampen gezeten. Hij spreekt in die brief over, ik citeer, ‘een rottijd’, die de joden onder de Duitsers moeten hebben gehad en hij koesterde nog de hoop dat tenminste de vrouwen en kinderen gespaard zouden zijn. Die illusie werd hem bruut ontnomen, toen de brief onbesteld terugkwam naar Indië, met een kille ambtelijke aantekening, ik citeer weer, ’21.12.’42 naar Duitschland.’ Naar verluidt kon hij daarna een week niet spreken.
Van dit soort bloedstollende verhalen zijn er miljoenen, en de geschiedenis van Hollandia Kattenburg bevat er vele, en ook in het Nationaal Holocaust Museum in oprichting, aan de Plantage Middenlaan, in de voormalige Hervormde Kweekschool tegenover de Hollandsche Schouwburg, kiezen we vaak voor kleine verhalen. Daar is niks mis mee. Maar er is ook een veel grotere dimensie en die gaat over de term Holocaust. De term Holocaust wordt te pas en te onpas gebruikt in het publieke debat, recent nog door de Nijmeegse hoogleraar Roos Vonk. Er is al een paar maanden, en terecht, ophef over een artikel van haar hand het NRC van 21 augustus 2017. Ik heb dit punt al in het Parool gemaakt, maar ik herhaal het hier graag. In haar artikel vergelijkt Vonk door het gebruik van het woord ‘Holocaust’ de slacht van dieren in de bio-industrie met de systematische moord op zes miljoen joden gedurende de Tweede Wereldoorlog. Om precies te zijn spreekt ze van een ‘grootschalige industriële holocaust’. Het was te verwachten dat die formulering reacties zou oproepen, en daar rekende de auteur ook op. Zij heeft haar uiterste best gedaan zichzelf bij voorbaat te verschonen van mogelijke beschuldigingen van antisemitisme die haar woordgebruik zou kunnen oproepen: ‘Daarmee zeg ik niets over Joden of andere minderheden; wel dat discriminatie en onderwerping op basis van soort even verwerpelijk is als op basis van sekse of ras’. En, niet heel smaakvol en volledig uit op maximaal effect: ‘met alle informatie die we vandaag de dag hebben, is het onmogelijk geworden straks nog te zeggen: Wir haben es nicht gewusst.’
Er is op verschillende plekken (ook door Vonk zelf), in het NRC, vooral ook online, en nu ook in het Parool gereageerd op dit artikel. Het emotioneelst was de reactie van journalist Frits Barend in het Parool van afgelopen zaterdag: ‘Vonk maakt zonder scrupules, onder de vlag van de Radboud Universiteit en in navolging van Adolf Hitler, van mijn grootouders varkens.’
Ik deel Barends verontwaardiging, maar ook om een andere reden. Volgens mij is er een dimensie aan deze discussie die vooralsnog onderbelicht is en die een binnen de joodse gemeenschap zeer sterk gevoelde frustratie betreft: waarom moet in vredesnaam iedere wreedheid direct gelijkgesteld worden aan de Holocaust? Wat is ertegen om deze ene, overigens allesbehalve onproblematische term exclusief te bewaren voor de vernietiging van zes miljoen Europese joden? Laten we deze ene term, Holocaust, met een hoofdletter, en in het Hebreeuws vertaald als Sjoa, niet uit louter effectbejag misbruiken voor iedere vorm van wreedheid. Daarmee raak je namelijk altijd, ook onbedoeld, aan de gevoelens van de overlevenden, hun familieleden en je bezoedelt de herinnering.
Dat betekent wat mij betreft absoluut niet dat we de Holocaust niet zouden moeten bestuderen en zouden moeten bevragen als ijkpunt voor onze omgang met geweld en genocide. Uitsluiting, het wegvallen van de rechtsstaat, wreedheid en genocide zijn immers niet exclusief met joden en met de joodse geschiedenis verbonden. De Holocaust als unieke gebeurtenis in de moderne geschiedenis helaas wel.
Dat betekent dus niet niet dat je helemaal niet zou mogen actualiseren en met een modern oog zou mogen kijken naar deze geschiedenis. Natuurlijk mag dat wel en sterker nog: het moet! De Holocaust is een door mensen gerealiseerde catastrofe met effecten op alle vlakken van de samenleving. De Italiaanse schrijver Primo Levi zei al: ‘het is gebeurd, en het kan dus nogmaals gebeuren’ en daarom moet de Holocaust een moreel ijkpunt blijven in onze samenleving, onze alertheid op misstanden vergroten, verbondenheid stimuleren en daarom moeten we onverschilligheid daarover bestrijden. En het maakt voor dit soort vragen niet uit of je het over joden, Jezidi’s of welke andere groep dan ook hebt.
Maar was het maar zo simpel, want je doet het niet snel goed. Wij laten op dit moment in het Nationaal Holocaust Museum een tentoonstelling zien over vervalsingen van persoonsbewijzen in de Tweede Wereldoorlog. De collaborerende ambtenaar Jacob Lentz maakte een onvervalsbaar persoonsbewijs en werkte zo mee met de bezetter en aan de identificatie van zoveel mogelijk joden. De joodse vrouw Alice Cohn slaagde er toch in die persoonsbewijzen te vervalsen en die valse persoonsbewijzen hebben heel wat mensen gered. We zetten die twee tegengestelde rollen tegen elkaar en hebben beide portretten op de poster, die nu overal in de stad hangt gezet. Tot ongenoegen van sommigen, die vinden dat wij daarmee de collaborateur teveel eer geven.
Een recenter voorbeeld, het Rode Kruis. Het Nederlandse bestuur heeft naar mijn idee op voorbeeldige en indrukwekkende wijze verantwoordelijkheid genomen voor het wangedrag van die organisatie tijdens de oorlog, maar voor sommigen uit de joodse gemeenschap is dat toch niet genoeg, want te laat, te weinig, hypocriet, of nog erger. Verzint u het maar, in de sociale media vindt u de meest uiteenlopende meningen. Mij is niet duidelijk wat ze nog meer hadden moeten doen.
En wijlen burgemeester Eberhard van der Laan, een voorbeeldig burgemeester als het ging om de complexe oorlogsgeschiedenis van de stad. Hij kondigde bij de opening van ons museum in mei 2016 aan dat de gemeente het geld, een bedrag van tussen de vijf en zeveneneenhalf miljoen euro, van de ten onrechte bij teruggekeerde vervolgden geïnde erfpachtbelastingen niet wilde hebben. Hij maakte er tien miljoen van en stelde een aantal publieke doelen voor, zoals ons museum en het Namenmonument van het Auschwitz Comité. Direct werd geroepen dat hij met zijn vingers van het geld van de joden af moest blijven en dat dat terug moest naar individuen, wat volgens hem onmogelijk was. Mijn vraag: wat had hij dan moeten doen?
Ik kan doorgaan met dit soort voorbeelden, maar daar gaat het nu niet om. Het feit dat je het nooit goed doet, of in elk geval nooit iedereen tevreden kunt stellen als je je in de openbare ruimte met de vervolging en vernietiging van de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog bezighoudt, is het beste bewijs dat we door moeten gaan met herdenken. Door moeten gaan met het stilstaan bij wat sommige mensen anderen hebben aangedaan, en vooral, meer dan wat ook, door moeten gaan met het vertellen of tenminste proberen uit te leggen aan volgende generaties hoe dit heeft kunnen gebeuren. En inderdaad, ja, in laatste instantie om te voorkomen dat het nog een keer gebeurt.