Toespraak Jaap Cohen

Toespraak Jaap Cohen, 11 november 2015

“Lieve ouders,
Bij deze moet ik u mededelen, dat ik Maandag om tien uur gefusilleerd [omgebracht] word, dus ik ga van deze wereld vandaan. Ik hoop maar, dat U een beter leven tegemoet gaat en dat de oorlog gauw is afgeloopen. […] Ik had u nog zo graag eens weer willen zien en de meisjes ook. Maar misschien is het zoo maar het beste, dat bespaart veel leed. […]Ik moet vlug schrijven, ik heb niet veel tijd. Ik wensch mijn kinderen een gelukkig en lang leven. Mijn laatste gedachten zijn bij hen. Als ze deze brief ontvangen heb ik opgehouden te leven.”

Dames en heren, jongens en meisjes van groep 7,

Dit waren fragmenten uit de afscheidsbrief van de 37-jarige regenjassenplakker Meijer Konijn, geschreven op 14 februari 1943. Deze vader van vier kinderen was bijna vier jaar lang werkzaam geweest op de plek waar wij nu staan, en waar in de Tweede Wereldoorlog de confectiefabriek van Hollandia Kattenburg stond.

Hollandia Kattenburg was sinds haar oprichting in 1890 altijd een normale fabriek geweest, gespecialiseerd in waterdichte regenkleding. Maar in de oorlog was de functie van het bedrijf veranderd: de Duitse bezetter had aan Hollandia Kattenburg het bevel gegeven om, onder andere, uniformen voor het Duitse leger te produceren. Werken voor de vijand was natuurlijk niet iets wat de directie van Hollandia Kattenburg graag deed, maar het valt te begrijpen dat zij toch aan dit bevel gehoorzaamde. Bijna de helft van het personeel bestond namelijk uit Joden. Zolang het bedrijf een bijdrage zou blijven leveren aan de Duitse oorlogsindustrie, zouden de Joodse werknemers vrijstelling hebben van deportatie naar concentratiekampen in Duitsland en Oost-Europa. Althans, daar leek het op.

Ook Meijer Konijn was Joods. Dag in, dag uit sloeg hij de deur van zijn verdiepinkje aan de Willemstraat achter zich dicht, nam het pontje over het IJ en arriveerde bij Hollandia Kattenburg, om daar uniformen en regenjassen te plakken. Vanwege zijn door de Duitsers verleende Sperre (of: voorlopige vrijstelling) moet hij zich relatief veilig hebben gevoeld. ‘Ik was helemaal niet bang, omdat ik ervan overtuigd was dat ze ons toch niet konden missen,’ zei een van zijn afdelingschefs dan ook na de oorlog.

Maar op woensdagmiddag 11 november 1942, vandaag precies 73 jaar geleden, was het toch mis. Rond vier uur viel een groot aantal Duitse soldaten en politieagenten ineens de fabriek binnen – de werknemers konden geen kant op. Vervolgens maakten de Duitsers een selectie: niet-Joden werden gescheiden van Joden, die herkenbaar waren aan de gele ster die ze op hun jas moesten dragen. De niet-Joden mochten naar huis, de 367 Joden werden in vrachtwagens geladen. Zij wisten op dat moment niet dat ook hun familieleden werden weggehaald en, net als zijzelf, op transport werden gesteld naar concentratiekampen, de dood tegemoet.

Acht Joodse werknemers van Hollandia Kattenburg moesten in Nederland achterblijven. Zij kregen een proces aan hun broek, omdat zij de productie van regenjassen zouden hebben gesaboteerd en verzetskranten zouden hebben verspreid. Meijer Konijn was één van hen. Na een kort showproces werd hij schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. Op het moment dat hij zijn afscheidsbrief schreef, kon niets hem meer helpen. Op maandag 15 februari 1943 werd Meijer geëxecuteerd. Zijn laatste wens, dat zijn kinderen een gelukkig en lang leven zouden leiden, zou niet uitkomen: nog geen half jaar na Meijers dood werden zijn vier kinderen, in de leeftijd tussen 10 en 14 jaar, in het Poolse vernietigingskamp Sobibor de dood ingejaagd.

Het zijn gruwelijke feiten – zo gruwelijk dat ze eigenlijk niet te bevatten zijn. Maar historici zoals ik proberen toch, zo goed en zo kwaad als het gaat, het onbegrijpelijke te begrijpen, en te onderzoeken hoe het kan dat mensen tot zulke brute daden in staat zijn. Dat is niet het enige: behalve naar de daders, kijken we ook naar de slachtoffers. Had iemand als Meijer Konijn aan zijn noodlot kunnen ontkomen? Door ons in hem in te leven, komen we dilemma’s tegen die ons helpen de wereld waarin wij zelf leven beter te begrijpen.

Meijer was één van de circa 140.000 Joden in Nederland. Ongeveer 28.000 van hen besloten het moment dat ze zouden worden opgehaald niet af te wachten. In plaats daarvan hielden ze zich schuil bij niet-Joodse Nederlanders die zo vriendelijk waren hen te verstoppen voor de vijand. Van deze onderduikers zou 58% de oorlog overleven – een veel hoger percentage dan de minder dan 5% van de Joden die de deportaties overleefde.

Met de kennis van nu kun je dus zeggen: iemand als Meijer Konijn had niet door moeten werken, maar een onderduikplek moeten zoeken. Maar dat is nogal makkelijk gezegd. Allereerst betekende de onderduik een regelrechte stap in de illegaliteit. Mensen die hun hele leven keurig volgens de wet hadden geleefd, zouden een stap moeten zetten die volstrekt tegennatuurlijk was. Daarbij kwam dat niet alleen de Duitse bezetter, maar ook de Joodse leiders – in de vorm van de Joodse Raad – hun gemeenschap opdroegen om niet onder te duiken; omdat niet iedereen kon schuilen, zou niemand het moeten doen.

Onderduiken betekende verder een extreme afhankelijkheid van meestal onbekende mensen. Hoe kon je zeker weten dat deze mensen – die vaak totaal andere omgangsvormen, overtuigingen en morele kaders bezaten – het beste met je voor hadden? Waren ze wel te vertrouwen? En kon je het naar jezelf verantwoorden dat deze onbekenden risico liepen door jou te helpen? Voor veel Joden was met name deze laatste overweging een brug te ver.

Als je je inleeft in de Joodse werknemers van Hollandia Kattenburg, dan moet je bovendien beseffen dat zij destijds nog niet konden weten wat de gevolgen waren van onderduiken of niet-onderduiken. Interessant genoeg schatten veel mensen destijds het gevaar van ontdekking veel hoger in dan van deportatie naar concentratiekampen, terwijl de risico’s in werkelijkheid precies omgekeerd waren. ‘Men neigde ernaar het gevaar van deportatie te onder- en dat van onderduiken te overschatten,’ schreef Abel Herzberg, een van Nederlands eerste oorlogsgeschiedschrijvers, niet voor niets; kennis over de gruwelen van de kampen was nog niet wijdverspreid.

Als je bij al deze argumenten optelt dat iemand als Meijer Konijn schijnbaar extra bescherming genoot vanwege het belang van zijn werk voor de Duitse oorlogsindustrie, dan wordt duidelijk dat onderduiken voor hem helemaal niet voor de hand lag. En zelfs al had hij willen onderduiken, dan was het nog maar de vraag geweest of hij een geschikt adres zou hebben gevonden. Zeker, er waren goede Nederlanders die aan Joden onderdak verleenden, maar nog veel meer mensen dáchten er niet over om henzelf en hun familie in gevaar te brengen door Joodse onderduikers op te nemen.

Het verhaal van Meijer Konijn en de razzia op Hollandia Kattenburg leert ons dat we bij het onderzoeken van gebeurtenissen uit de geschiedenis ons niet moeten laten leiden door kennis over de afloop van deze gebeurtenissen: destijds hadden de mensen daar immers nog helemaal geen weet van. Je moet hun daden dan ook niet beoordelen met de kennis van nu, maar met de kennis van toen.

Dat neemt niet weg dat de kennis die we nu hebben over die verschrikkelijke gebeurtenissen van 73 jaar geleden ons kan helpen om situaties in de huidige tijd beter te beoordelen. Meijer Konijn en de 366 andere Joodse werknemers van Hollandia Kattenburg werden afgevoerd puur en alleen omdat zij toevallig Joden waren. Het is de ergste mate van racisme en discriminatie die mogelijk is. Door dit soort oorlogsverhalen door te geven, kunnen we ervoor zorgen dat er alarmbellen blijven afgaan als mensen uitsluitend op grond van afkomst of religie anders worden behandeld dan andere mensen. Daarom is het ook zo goed dat bij deze herdenking zoveel jongeren aanwezig zijn.

Er is nog een tweede les. Iemand als Meijer Konijn dook niet onder, omdat hijzelf waarschijnlijk vermoedde dat dit teveel risico’s met zich meebracht. Maar er was een groep Joodse onderduikers die wél de stap in het ongewisse zette. Zij zijn op een bepaalde manier te vergelijken met de groepen oorlogsvluchtelingen uit Syrië die vandaag de dag in Europa een veilig heenkomen proberen te zoeken. Net als destijds de onderduikers in de Tweede Wereldoorlog kiezen zij ervoor huis en haard te verlaten om een hoogst risicovolle tocht te maken met als doel een onderkomen te zoeken in een totaal vreemde omgeving. Als het trieste verhaal van Meijer Konijn en zijn Joodse collega’s ons één ding kan leren, dan is het dat in dit soort gevallen de hulp van medemensen onontbeerlijk is om te kunnen overleven.

Jaap Cohen

11 november 2015